In elke gedrukte én digitale editie van BridgeNL buigen bekwame arbiters zich over brandende bridgekwesties. Paul Vonck, Rens Philipsen en Erik Slump vormen een panel van arbiters en bespreken de vragen. Erik Slump laat in dit e-zine zijn licht schijnen over twee lezersvragen.

regels

Spel

Onlangs zat ik in 3 sans-atout. In mijn hand had ik vier vrije slagen in ruiten. Ik stak over met ♠A om de ruitens te spelen en mijn contract precies te maken. Per ongeluk viel ♣5 uit mijn hand op tafel, voor iedereen zichtbaar. De arbiter zei dat ♣5 een gespeelde kaart is en ik ging twee down. Regels zijn regels, dat hoort bij iedere sport. Toch heb ik een paar vragen hierover:

  • Wanneer is een kaart gespeeld?

  • Ik zag laatst een wedstrijd waar met schermen werd gespeeld. Zijn daar de regels hetzelfde?

  • Stel dat ik in de dummy was en deze kaart viel per ongeluk bij mij als leider, maakt dat uit?

  • Zijn deze regels ook voor de tegenspelers van toepassing?

VRAAG 1

Wanneer is een kaart gespeeld?

Erik Slump

Antwoord

Het lijkt zo’n eenvoudige vraag en pas op dit soort moeilijke momenten ga je daarover nadenken. In de spelregels is er een artikel van twee pagina’s lang aan gewijd en speciaal voor het spelen door de leider uit de dummy nog een tweede artikel van een pagina lang. Dan is er nog een artikel van iets meer dan een pagina dat vertelt wanneer een gespeelde kaart terug mag en twee wat kleinere artikelen over het tonen van een kaart.

Ik ben er zeker van dat de arbiter van dienst niet in het spelregelboekje gekeken heeft, toen deze aan tafel kwam om dit op te lossen. Hier ga ik proberen het kort en simpel uit te leggen.

Er is een verschil tussen het tonen van een kaart en het spelen van een kaart. Om met vraag 4 te beginnen: de regels voor een leider of een tegenspeler zijn verschillend. De basis daarvoor is dat een leider geen informatie kan geven aan zijn maat, want die doet tijdens dit spel toch niets anders meer dan de opdrachten van de leider uitvoeren. Voor tegenspelers is dat anders. Elke informatie die zij krijgen over de kaarten van hun maat, helpt ze in het spel.

Een tegenspeler heeft een kaart gespeeld in de lopende slag, als deze de kaart zo houdt dat die door zijn maat kan worden gezien. Voor de leider is dat anders. Zijn kaart moet de tafel raken (of nagenoeg raken) of zo gehouden worden dat het overduidelijk is dat deze is gespeeld. Een kaart van de leider die aarzelend zichtbaar wordt, twintig centimeter boven de tafel zweeft en dan wordt teruggetrokken, is dus niet gespeeld.

‘Gespeeld’ is heel wat anders dan ‘getoond’. Het staat iedereen vrij zijn kaarten aan de tegenstander te tonen (behalve aan de dummy!). Ik zou het niet doen, daar wordt jouw resultaat doorgaans niet beter van, maar het mag wel. Wat niet mag, is dat een tegenspeler zijn kaarten aan zijn maat toont. Elke kaart die door een tegenspeler getoond wordt en door zijn maat gezien kan zijn, wordt een strafkaart. Dat kan dan een kleine of grote strafkaart zijn – dat mag de arbiter aan tafel uitzoeken. In navolging van wat we eerder zeiden over geen informatie kunnen overbrengen, kan een leider dus nooit een strafkaart krijgen.

In jouw casus heb jij als leider dus per ongeluk een kaart getoond en niet gespeeld. Die stop je gewoon weer terug in jouw hand. Fijn voor je tegenstanders dat ze weten dat jij die hebt en we gaan gewoon lekker verder waar we gebleven waren. Jij maakt dus mooi precies jouw 3SA-contract. Of je nu in de dummy was of helemaal niet aan slag, dat maakt niets uit.

Tot slot het spelen met schermen. Die schermen zijn er voor het bieden. Na de uitkomst gaat het scherm open en zijn de regels volledig identiek.

Op de club speelden wij onlangs wedstrijden tegen andere clubs. Regionaal spreken we met zes verenigingen af en dan spelen we viertallen tegen elkaar. Altijd leuk en nuttig. Tegen één paar speelden we achter elkaar twee spellen waar ik een nare smaak aan over heb gehouden. Ik kwam er pas de volgende dag achter en wist niet wat ik ermee moest doen. Aan de hand van de spelverdelingen zag ik wat er gebeurd was. Volgens de regels te laat om nog in protest te gaan, dat had op de avond zelf gemoeten.

Op het eerste spel opende mijn rechtertegenstander met 1SA. Ik werd leider in 3♠ en sneed uiteindelijk ♣V over degene die 1SA had geopend. De volgende dag zag ik dat het er 14 waren, dus minder dan de beloofde 15-17 punten.

  • Mag je afwijken van het puntenaantal met een sans-atoutopening?

  • De openaar had een vijfkaart, maar mag je dan zo maar opwaarderen naar 15-17?

  • Geldt dit ook als je bijvoorbeeld een zwakke 2 opent met 6-10 punten en je hebt er 5 of 11?

  • In algemene zin: wanneer mag je afwijken en hoe vaak?

Heel graag hoor ik hier de regels over.

Bij het tweede spel had ik van ruiten H B 3 in de dummy en 10 2 in de hand. Ik speelde 10. Mijn linkertegenstander dacht vrij lang na en legde een kleintje. Ik deed de heer en rechts het aas. De linkertegenstander had V 7 6 5 en ik snap de denkpauze, want als ik klein had gelegd in de dummy, dan had ik twee slagen. Bridge is een denksport, maar waar ligt de grens, vraag ik me altijd af.

  • Kunnen jullie iets vertellen over denkpauzes en consequenties?

  • Wat mag ik redelijkerwijs verwachten van een denkpauze?

VRAAG 2

Mag dat zomaar?

Erik Slump

Antwoord

Mooie vragen en ik zal ze allemaal beantwoorden. Laat ik echter voor de eerste casus beginnen met een belangrijk onderscheid.

Om te beginnen zijn er spelregels bestaande uit definities en 93 artikelen die bepalen wat er wel en niet mag, plus een handvol reglementen, zoals een alerteerreglement, wedstrijdreglement of wat dan ook. Daarin staat nergens iets over betekenissen van biedingen.

Daarnaast zijn er biedsystemen bestaande uit een set afspraken die als doel hebben kaarten op de juiste wijze te waarderen, teneinde het beste contract te kunnen bereiken. Dat zijn dus afspraken waarin je zelf vastlegt waaraan een 1♠-opening moet voldoen om elkaar goed te kunnen begrijpen, maar dit zijn dus nadrukkelijk geen (spel)regels.

Iedereen moet zich aan de regels houden, maar je bepaalt zelf wat jullie afspraken zijn.

Elk paar heeft zijn eigen biedsysteem, meestal gebaseerd op een bestaand generiek systeem, waaraan iedereen dus zijn eigen invulling mag geven. Interpretatie en persoonlijke waardering spelen daarin ook een belangrijke rol. Dat zie je duidelijk op clubs waar veel paren ‘hetzelfde’ systeem spelen, maar op hetzelfde spel toch verschillende contracten geboden worden. Dat kan zijn door biedfouten, maar ook door waarderingsverschillen. De één vindt de hand mooi genoeg voor een volgbod en de ander durft niet, om maar een voorbeeld te noemen.

Veertig jaar geleden hielden de meeste mensen zich braaf aan 13 punten voor een opening op 1-niveau, maar tegenwoordig opent menigeen zonder blikken of blozen met 11 punten. De nodige spelers (maar de meerderheid op de gemiddelde club niet) zullen onderstaande hand met 1♠ openen, omdat deze hand toch echt te mooi is om te verpassen of zwak te openen:

♠ A V 10 9 8
♥ A 9 8 7 6
♦ -
♣ 10 9 8

Voor die spelers is er een groot verschil met:

♠ A H 4 3 2
♥ A 5 4 3 2
♦ -
♣ 4 3 2

De eerste hand is beduidend sterker, ook al heeft deze een punt minder.

Voor de duidelijkheid: in de spelregels staat dus niets over waaraan een 1♠-opening moet voldoen!

Wat wel in de spelregels staat, is dat:

  • Je geen geheime afspraken mag hebben.

  • Je jouw afspraken desgevraagd volledig aan de tegenstanders moet uitleggen.

  • Je mag afwijken van jouw afspraken als jij denkt dat dit een voordeel oplevert, mits jouw maat daar geen rekening mee houdt.

Daarnaast heeft onder andere de NBB een reglement uitgebracht (in de spelregels staat dat de bond dat mag doen) waarin staat dat je bij een 1-opening niet met meer dan 3 punten mag afwijken van de gebruikelijke gemiddelde openingskracht. Die ligt voor veel mensen op 12 punten, dus een 1-opening met 9 punten mag, maar met 8 punten niet.

De ‘afspraak’ dat een aas 4 punten waard is en een boer 1 punt, is een zeer rudimentaire afspraak om tot een kaartwaardering te komen, die zeker niet altijd het juiste verhaal vertelt, zoals ook blijkt uit de volgende voorbeelden. Azen zijn eigenlijk ondergewaardeerd en boeren overgewaardeerd, maar samenhang is een nog veel belangrijker criterium. Er is alleen nog niemand die een beter systeem heeft bedacht, dat mensen makkelijk kunnen begrijpen en toepassen, dus gebruikt vrijwel in heel de wereld iedereen deze telling (er zijn wel mensen die het proberen en dat mag dus ook).

Nemen we dit allemaal in ogenschouw, dan is het met

♠ A 3 2
♥ A 3 2
♦ A 3 2
♣ H 4 3 2

aan te raden 1♣ te openen en 1SA te herbieden (alsof je een 12-14-hand hebt), ook al heb je 15 punten, maar ook daar zal niet iedereen het met elkaar over eens zijn. Zeker in troefcontracten zijn 4-3-3-3-handen al snel een punt minder waard.

Met

♠ A 8
♥ B 10 9
♦ B 10 9
♣ A H B 9 8

kun je echt beter 1SA openen, ook al heb je 14 punten. Als maat een transfer naar harten geeft en vervolgens inviteert, is het zelfs zeker te overwegen die invite aan te nemen.

Dat balanceren op de grenzen, de juiste waardering toepassen en de beste resultaten halen, is nu precies wat van bridgen een sport maakt.

Het moet wel in de buurt van die grenzen blijven en (het allerbelangrijkste!) maat mag er geen rekening mee houden, ook niet onbewust. Bijvoorbeeld: op jouw kaart staat dat je opent vanaf 12 punten, maar met 11 punten doet maat al geen invite meer, omdat je zo vaak met 11 punten opent. Dan moet er op jouw systeemkaart staan dat je vanaf 11 punten opent.

Hiermee zijn jouw eerste twee vragen beantwoord en de derde eigenlijk ook. Nog een voorbeeldje: als maat heeft voorgepast, kan het zeer strategisch zijn om met 12 (of 13) punten en een zeskaart schoppen in de derde hand een zwakke 2 (of 3) in schoppen te openen. Het is toch geen manche voor jouw partij en je maakt het de vierde hand erg moeilijk om nog verantwoord in de bieding te komen. Dit is tactiek, en ook dat maakt van het spelletje een sport.

Dus in algemene zin (jouw vierde vraag) mag je altijd afwijken, maar als je dat zo vaak doet dat jouw maat daar rekening mee kan gaan houden, dan is het geen afwijken meer maar een impliciete afspraak en dan moet je dat aan jouw tegenstanders uitleggen (en aanpassen op jouw systeemkaart).

Hoewel jouw tweede casus eigenlijk complexer is, ga ik die toch korter beantwoorden. Iedereen mag nadenken over wat voor hem of haar de beste actie is. Daarover zeggen de spelregels wel het één en ander:

  • Je mag alleen nadenken als je ook echt iets na te denken hebt.

    • Nadenken om de tegenstander te misleiden mag niet.

  • Elke conclusie die een tegenstander trekt uit een denkpauze, is voor eigen rekening, maar zie het vorige punt.

    • Nadenken met een singleton alsof je een plaatje hebt, zodat de leider een verkeerde
      beslissing neemt, wordt niet alleen hersteld, maar je kunt ook een flinke straf
      tegemoetzien.

  • Met een denkpauze kun je informatie overbrengen. Dat is vaak niet te voorkomen en ook geen overtreding. Jouw maat mag echter geen enkele beslissing nemen die door die denkpauze beïnvloed zou kunnen zijn.

    • Nadenken mag dus altijd, zolang je werkelijk iets hebt om over na te denken.

      • Doorbieden door maat mag vervolgens alleen als het voor iedereen zonneklaar is
        dat dit niet door de denkpauze ingegeven is.

      • Stel je denkt na voordat je klein speelt en het is daardoor duidelijk dat je ♦A hebt,
        dan mag maat als die aan slag komt geen ruiten terugspelen als deze een logisch
        alternatief heeft.

    • Ook hier geldt dat je niet mag nadenken zonder geldige reden. Nadenken om te
      zorgen dat maat moet passen, is ook een overtreding!

Hoewel beide vragen hiermee beantwoord zijn, ga ik toch nog even in op de tweede vraag. Het antwoord daarop hangt namelijk sterk af van het niveau:

  • Beginnende spelers en spelers in de laagste lijnen zullen bang zijn om de vrouw te leggen en daarover dus soms lang twijfelen. Net zo lang als ze twijfelen of ze het aas moeten spelen. Je hebt dan geen idee waarover ze hebben nagedacht, maar het kan niet zo zijn dat er geen plaatje zit.

  • Op hoger niveau zullen ze meestal nadenken over opstappen met het aas.

  • Op nog hoger niveau kunnen ze ook hebben nagedacht of ze moeten dekken met de vrouw, want als de leider ♦10 9 heeft, wil je misschien voorkomen dat de ♦9 een entree naar de hand wordt, maar als de leider ♦10 x heeft, moet je dekken, omdat je anders een slag weggeeft.

Ik hoop dat jullie nog lang en vaak met veel plezier blijven doorgaan met deze regionale minitoernooitjes.

In elke gedrukte én digitale editie van BridgeNL buigen bekwame arbiters zich over brandende bridgekwesties. Paul Vonck, Rens Philipsen en Erik Slump vormen een panel van arbiters en bespreken de vragen. Erik Slump laat in dit e-zine zijn licht schijnen over twee lezersvragen.

regels

Spel

Onlangs zat ik in 3 sans-atout. In mijn hand had ik vier vrije slagen in ruiten. Ik stak over met ♠A om de ruitens te spelen en mijn contract precies te maken. Per ongeluk viel ♣5 uit mijn hand op tafel, voor iedereen zichtbaar. De arbiter zei dat ♣5 een gespeelde kaart is en ik ging twee down. Regels zijn regels, dat hoort bij iedere sport. Toch heb ik een paar vragen hierover:

  • Wanneer is een kaart gespeeld?

  • Ik zag laatst een wedstrijd waar met schermen werd gespeeld. Zijn daar de regels hetzelfde?

  • Stel dat ik in de dummy was en deze kaart viel per ongeluk bij mij als leider, maakt dat uit?

  • Zijn deze regels ook voor de tegenspelers van toepassing?

Wanneer is een kaart gespeeld?

VRAAG 1

Erik Slump

Het lijkt zo’n eenvoudige vraag en pas op dit soort moeilijke momenten ga je daarover nadenken. In de spelregels is er een artikel van twee pagina’s lang aan gewijd en speciaal voor het spelen door de leider uit de dummy nog een tweede artikel van een pagina lang. Dan is er nog een artikel van iets meer dan een pagina dat vertelt wanneer een gespeelde kaart terug mag en twee wat kleinere artikelen over het tonen van een kaart.

Ik ben er zeker van dat de arbiter van dienst niet in het spelregelboekje gekeken heeft, toen deze aan tafel kwam om dit op te lossen. Hier ga ik proberen het kort en simpel uit te leggen.

Er is een verschil tussen het tonen van een kaart en het spelen van een kaart. Om met vraag 4 te beginnen: de regels voor een leider of een tegenspeler zijn verschillend. De basis daarvoor is dat een leider geen informatie kan geven aan zijn maat, want die doet tijdens dit spel toch niets anders meer dan de opdrachten van de leider uitvoeren. Voor tegenspelers is dat anders. Elke informatie die zij krijgen over de kaarten van hun maat, helpt ze in het spel.

Een tegenspeler heeft een kaart gespeeld in de lopende slag, als deze de kaart zo houdt dat die door zijn maat kan worden gezien. Voor de leider is dat anders. Zijn kaart moet de tafel raken (of nagenoeg raken) of zo gehouden worden dat het overduidelijk is dat deze is gespeeld. Een kaart van de leider die aarzelend zichtbaar wordt, twintig centimeter boven de tafel zweeft en dan wordt teruggetrokken, is dus niet gespeeld.

‘Gespeeld’ is heel wat anders dan ‘getoond’. Het staat iedereen vrij zijn kaarten aan de tegenstander te tonen (behalve aan de dummy!). Ik zou het niet doen, daar wordt jouw resultaat doorgaans niet beter van, maar het mag wel. Wat niet mag, is dat een tegenspeler zijn kaarten aan zijn maat toont. Elke kaart die door een tegenspeler getoond wordt en door zijn maat gezien kan zijn, wordt een strafkaart. Dat kan dan een kleine of grote strafkaart zijn – dat mag de arbiter aan tafel uitzoeken. In navolging van wat we eerder zeiden over geen informatie kunnen overbrengen, kan een leider dus nooit een strafkaart krijgen.

In jouw casus heb jij als leider dus per ongeluk een kaart getoond en niet gespeeld. Die stop je gewoon weer terug in jouw hand. Fijn voor je tegenstanders dat ze weten dat jij die hebt en we gaan gewoon lekker verder waar we gebleven waren. Jij maakt dus mooi precies jouw 3SA-contract. Of je nu in de dummy was of helemaal niet aan slag, dat maakt niets uit.

Tot slot het spelen met schermen. Die schermen zijn er voor het bieden. Na de uitkomst gaat het scherm open en zijn de regels volledig identiek.

Antwoord

Op de club speelden wij onlangs wedstrijden tegen andere clubs. Regionaal spreken we met zes verenigingen af en dan spelen we viertallen tegen elkaar. Altijd leuk en nuttig. Tegen één paar speelden we achter elkaar twee spellen waar ik een nare smaak aan over heb gehouden. Ik kwam er pas de volgende dag achter en wist niet wat ik ermee moest doen. Aan de hand van de spelverdelingen zag ik wat er gebeurd was. Volgens de regels te laat om nog in protest te gaan, dat had op de avond zelf gemoeten.

Op het eerste spel opende mijn rechtertegenstander met 1SA. Ik werd leider in 3♠ en sneed uiteindelijk ♣V over degene die 1SA had geopend. De volgende dag zag ik dat het er 14 waren, dus minder dan de beloofde 15-17 punten.

  • Mag je afwijken van het puntenaantal met een sans-atoutopening?

  • De openaar had een vijfkaart, maar mag je dan zo maar opwaarderen naar 15-17?

  • Geldt dit ook als je bijvoorbeeld een zwakke 2 opent met 6-10 punten en je hebt er 5 of 11?

  • In algemene zin: wanneer mag je afwijken en hoe vaak?

Heel graag hoor ik hier de regels over.

Bij het tweede spel had ik van ruiten H B 3 in de dummy en 10 2 in de hand. Ik speelde 10. Mijn linkertegenstander dacht vrij lang na en legde een kleintje. Ik deed de heer en rechts het aas. De linkertegenstander had V 7 6 5 en ik snap de denkpauze, want als ik klein had gelegd in de dummy, dan had ik twee slagen. Bridge is een denksport, maar waar ligt de grens, vraag ik me altijd af.

  • Kunnen jullie iets vertellen over denkpauzes en consequenties?

  • Wat mag ik redelijkerwijs verwachten van een denkpauze?

Mag dat zomaar?

VRAAG 2

Erik Slump

Mooie vragen en ik zal ze allemaal beantwoorden. Laat ik echter voor de eerste casus beginnen met een belangrijk onderscheid.

Om te beginnen zijn er spelregels bestaande uit definities en 93 artikelen die bepalen wat er wel en niet mag, plus een handvol reglementen, zoals een alerteerreglement, wedstrijdreglement of wat dan ook. Daarin staat nergens iets over betekenissen van biedingen.

Daarnaast zijn er biedsystemen bestaande uit een set afspraken die als doel hebben kaarten op de juiste wijze te waarderen, teneinde het beste contract te kunnen bereiken. Dat zijn dus afspraken waarin je zelf vastlegt waaraan een 1♠-opening moet voldoen om elkaar goed te kunnen begrijpen, maar dit zijn dus nadrukkelijk geen (spel)regels.

Iedereen moet zich aan de regels houden, maar je bepaalt zelf wat jullie afspraken zijn.

Elk paar heeft zijn eigen biedsysteem, meestal gebaseerd op een bestaand generiek systeem, waaraan iedereen dus zijn eigen invulling mag geven. Interpretatie en persoonlijke waardering spelen daarin ook een belangrijke rol. Dat zie je duidelijk op clubs waar veel paren ‘hetzelfde’ systeem spelen, maar op hetzelfde spel toch verschillende contracten geboden worden. Dat kan zijn door biedfouten, maar ook door waarderingsverschillen. De één vindt de hand mooi genoeg voor een volgbod en de ander durft niet, om maar een voorbeeld te noemen.

Veertig jaar geleden hielden de meeste mensen zich braaf aan 13 punten voor een opening op 1-niveau, maar tegenwoordig opent menigeen zonder blikken of blozen met 11 punten. De nodige spelers (maar de meerderheid op de gemiddelde club niet) zullen onderstaande hand met 1♠ openen, omdat deze hand toch echt te mooi is om te verpassen of zwak te openen:

♠ A V 10 9 8
♥ A 9 8 7 6
♦ -
♣ 10 9 8

Voor die spelers is er een groot verschil met:

♠ A H 4 3 2
♥ A 5 4 3 2
♦ -
♣ 4 3 2

De eerste hand is beduidend sterker, ook al heeft deze een punt minder.

Voor de duidelijkheid: in de spelregels staat dus niets over waaraan een 1♠-opening moet voldoen!

Wat wel in de spelregels staat, is dat:

  • Je geen geheime afspraken mag hebben.

  • Je jouw afspraken desgevraagd volledig aan de tegenstanders moet uitleggen.

  • Je mag afwijken van jouw afspraken als jij denkt dat dit een voordeel oplevert, mits jouw maat daar geen rekening mee houdt.

Daarnaast heeft onder andere de NBB een reglement uitgebracht (in de spelregels staat dat de bond dat mag doen) waarin staat dat je bij een 1-opening niet met meer dan 3 punten mag afwijken van de gebruikelijke gemiddelde openingskracht. Die ligt voor veel mensen op 12 punten, dus een 1-opening met 9 punten mag, maar met 8 punten niet.

De ‘afspraak’ dat een aas 4 punten waard is en een boer 1 punt, is een zeer rudimentaire afspraak om tot een kaartwaardering te komen, die zeker niet altijd het juiste verhaal vertelt, zoals ook blijkt uit de volgende voorbeelden. Azen zijn eigenlijk ondergewaardeerd en boeren overgewaardeerd, maar samenhang is een nog veel belangrijker criterium. Er is alleen nog niemand die een beter systeem heeft bedacht, dat mensen makkelijk kunnen begrijpen en toepassen, dus gebruikt vrijwel in heel de wereld iedereen deze telling (er zijn wel mensen die het proberen en dat mag dus ook).

Nemen we dit allemaal in ogenschouw, dan is het met

♠ A 3 2
♥ A 3 2
♦ A 3 2
♣ H 4 3 2

aan te raden 1♣ te openen en 1SA te herbieden (alsof je een 12-14-hand hebt), ook al heb je 15 punten, maar ook daar zal niet iedereen het met elkaar over eens zijn. Zeker in troefcontracten zijn 4-3-3-3-handen al snel een punt minder waard.

Met

♠ A 8
♥ B 10 9
♦ B 10 9
♣ A H B 9 8

kun je echt beter 1SA openen, ook al heb je 14 punten. Als maat een transfer naar harten geeft en vervolgens inviteert, is het zelfs zeker te overwegen die invite aan te nemen.

Dat balanceren op de grenzen, de juiste waardering toepassen en de beste resultaten halen, is nu precies wat van bridgen een sport maakt.

Het moet wel in de buurt van die grenzen blijven en (het allerbelangrijkste!) maat mag er geen rekening mee houden, ook niet onbewust. Bijvoorbeeld: op jouw kaart staat dat je opent vanaf 12 punten, maar met 11 punten doet maat al geen invite meer, omdat je zo vaak met 11 punten opent. Dan moet er op jouw systeemkaart staan dat je vanaf 11 punten opent.

Hiermee zijn jouw eerste twee vragen beantwoord en de derde eigenlijk ook. Nog een voorbeeldje: als maat heeft voorgepast, kan het zeer strategisch zijn om met 12 (of 13) punten en een zeskaart schoppen in de derde hand een zwakke 2 (of 3) in schoppen te openen. Het is toch geen manche voor jouw partij en je maakt het de vierde hand erg moeilijk om nog verantwoord in de bieding te komen. Dit is tactiek, en ook dat maakt van het spelletje een sport.

Dus in algemene zin (jouw vierde vraag) mag je altijd afwijken, maar als je dat zo vaak doet dat jouw maat daar rekening mee kan gaan houden, dan is het geen afwijken meer maar een impliciete afspraak en dan moet je dat aan jouw tegenstanders uitleggen (en aanpassen op jouw systeemkaart).

Hoewel jouw tweede casus eigenlijk complexer is, ga ik die toch korter beantwoorden. Iedereen mag nadenken over wat voor hem of haar de beste actie is. Daarover zeggen de spelregels wel het één en ander:

  • Je mag alleen nadenken als je ook echt iets na te denken hebt.

    • Nadenken om de tegenstander te misleiden mag niet.

  • Elke conclusie die een tegenstander trekt uit een denkpauze, is voor eigen rekening, maar zie het vorige punt.

    • Nadenken met een singleton alsof je een plaatje hebt, zodat de leider een verkeerde
      beslissing neemt, wordt niet alleen hersteld, maar je kunt ook een flinke straf
      tegemoetzien.

  • Met een denkpauze kun je informatie overbrengen. Dat is vaak niet te voorkomen en ook geen overtreding. Jouw maat mag echter geen enkele beslissing nemen die door die denkpauze beïnvloed zou kunnen zijn.

    • Nadenken mag dus altijd, zolang je werkelijk iets hebt om over na te denken.

      • Doorbieden door maat mag vervolgens alleen als het voor iedereen zonneklaar is
        dat dit niet door de denkpauze ingegeven is.

      • Stel je denkt na voordat je klein speelt en het is daardoor duidelijk dat je ♦A hebt,
        dan mag maat als die aan slag komt geen ruiten terugspelen als deze een logisch
        alternatief heeft.

    • Ook hier geldt dat je niet mag nadenken zonder geldige reden. Nadenken om te
      zorgen dat maat moet passen, is ook een overtreding!

Hoewel beide vragen hiermee beantwoord zijn, ga ik toch nog even in op de tweede vraag. Het antwoord daarop hangt namelijk sterk af van het niveau:

  • Beginnende spelers en spelers in de laagste lijnen zullen bang zijn om de vrouw te leggen en daarover dus soms lang twijfelen. Net zo lang als ze twijfelen of ze het aas moeten spelen. Je hebt dan geen idee waarover ze hebben nagedacht, maar het kan niet zo zijn dat er geen plaatje zit.

  • Op hoger niveau zullen ze meestal nadenken over opstappen met het aas.

  • Op nog hoger niveau kunnen ze ook hebben nagedacht of ze moeten dekken met de vrouw, want als de leider ♦10 9 heeft, wil je misschien voorkomen dat de ♦9 een entree naar de hand wordt, maar als de leider ♦10 x heeft, moet je dekken, omdat je anders een slag weggeeft.

Ik hoop dat jullie nog lang en vaak met veel plezier blijven doorgaan met deze regionale minitoernooitjes.

Antwoord