Sportjaar zonder podium

Voetballers ziek door Spaanse griep

In 1918 brak de Spaanse griep uit, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Er vielen wereldwijd tientallen miljoenen dodelijke slachtoffers. Ook het Nederlandse voetbal werd getroffen.

Vanwege de Eerste Wereldoorlog kwam in veel landen het nationale voetballeven tot stilstand, zoals in België, Duitsland en Engeland. Tijdens de uitbraak van de Spaanse griep liepen er daarom al geen nationale competities meer. De voetbalwereld verloor in die jaren wel bekende namen door de pandemie, zoals Schots international Angus Douglas en zijn landgenoot Dan McMichael, voetbalbestuurder bij Hibernian FC. 

Nederland bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog en werd daarom gespaard van het directe oorlogsgeweld. Er bestond ook nog een competitie, maar dan wel onder zeer moeilijke omstandigheden, onder meer vanwege de mobilisatie van veel spelers. En in de zomer van 1918 werd het nog moeilijker na de eerste berichten over de Spaanse griep. Het Sportblad, het orgaan van de Amsterdamse Voetbalbond, doorzag onmiddellijk de mogelijke consequenties: ‘Deze ziekte kan nog een ernstige spelbreker worden bij volgende wedstrijden.’

Voetbalverbod
Die voorspelling kwam al snel in volle hevigheid uit, want de gevolgen voor het Nederlandse voetbal waren enorm, nog los van het menselijke leed. Eind augustus moest Feyenoord spelen in Amsterdam, maar bij de tegenpartij waren maar liefst zeven zieke voetballers. Bij ZFC uit Zaandam kwamen slechts drie vaste spelers opdagen. Ook elftallen in het oosten van het land waren opeens minimaal zeven spelers kwijt. Haarlem miste vijf spelers en ook de eersteklassers Hercules en Quick hadden grote problemen om een volwaardig elftal samen te stellen.

Complete competities liepen vast. Wedstrijden in Amsterdam werden uit voorzorg afgelast. Eind november bijvoorbeeld was de helft van alle geplande wedstrijden in het westen van het land afgelast. In steden als Almelo en Wageningen kwam zelfs een compleet verbod op openbare vermakelijkheden, óók in het voetbal.

Verschillende clubs plaatsten overlijdensberichten van hun leden. Bij Sparta overleed bestuurslid C. Oosterwijk, pas dertig jaar oud. In Winschoten kwam de bekende voetballer G. Schoonhoven om het leven; in Deventer Gerrit van Tongeren. Een duidelijk overzicht van alle doden in de Nederlandse voetbalwereld tijdens de Spaanse griep hebben we helaas niet. 

Geen uitstel
De Nederlandse Voetbalbond – nog van vóór de koninklijke eretitel van 1929 – werd in deze zware tijd als vanzelfsprekend bestookt met verzoeken om uitstel en hulp. Het bondsbestuur toonde opvallend weinig mededogen: ‘De secretaris-penningmeester van den N. V. B. deelt mede, dat geen uitstel van wedstrijden wordt verleend wegens het heerschen van de Spaansche griep.’ Het werd de clubs wel makkelijker gemaakt om wedstrijden uit te stellen wegens spelerstekorten, maar daar bleef het bij.

Deze chaos werd nóg erger door de socialistische revolutiepoging van Pieter Jelles Troelstra in november 1918. De legerleiding besloot daarop om alle militaire verloven in te trekken en de soldaten paraat te houden. Zo moesten de clubs ook hun spelers afstaan, die niet ziek waren geworden. Deze revolutie stierf een vroegtijdige dood, maar dat gold niet voor de Spaanse Griep. Er zouden in Nederland uiteindelijk zo’n veertigduizend mensen aan de gevolgen van deze ziekte overlijden.

shutterstock_1692162880.png (copy)

1918

1918