


Bron: Jelle Jolles, adviesrapport aan KNGU 2021 ‘De jonge sporter en zijn ontplooiing’.
Sporten is belangrijk én leuk. Of kinderen gemotiveerd blijven om te sporten en zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen, hangt voor een groot deel af van hoe de sport wordt georganiseerd. Het gaat er niet alleen om wát er wordt aangeboden (het sportaanbod), maar ook hoe dit wordt aangeboden (het handelen). Het ‘wat’ kan pedagogisch sterker worden gemaakt door het aanbod aan te laten sluiten op de ontwikkelfases en belevingswereld van kinderen. Het ‘hoe’ is de manier van handelen van de volwassene richting het sportende kind.
Om in te zoomen op het handelen is het belangrijk de juiste vraag te stellen. Het is niet de vraag óf er een pedagogische relatie gecreëerd moet worden, die is er namelijk per definitie. Als volwassene in de sport lever je altijd een bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, als sporter en als mens. Hoe wordt omgegaan met sporters heeft voor hen dus een vormende waarde. Alleen kan dit een positieve of negatieve invloed hebben, en de kwaliteit van handelen kan erg verschillen. Het is daarom vooral de vraag hoe we sporters pedagogisch verantwoord kunnen begeleiden, zodat het op een positieve manier bijdraagt aan hun ontwikkeling en sportbeleving.
Pedagogisch handelen heeft daarbij niet als doel om het voor alle kinderen altijd leuk te maken. Pedagogiek gaat over de ontwikkeling van kinderen tot autonome volwassenen, waarbij leren en ontwikkelen niet altijd even leuk is (en dat hoeft ook niet). Denk bijvoorbeeld aan sociale conflicten binnen de groep of het ervaren van teleurstellingen en hiermee om leren gaan. Dat zijn niet per se leuke ervaringen, maar het zijn wel waardevolle kansen om aan te grijpen kinderen iets te leren. Het doel is dan ook niet dat ieder sportmoment leuk moet zijn, maar het is een gevolg van hoe de begeleiding is die aansluit bij de ontwikkeling en behoeften van kinderen. Sportplezier of een positieve sportbeleving is daarom een belangrijk resultaat van pedagogisch verantwoord handelen.
Pedagogiek is op zichzelf niet tastbaar. Daarom moet het altijd worden beschouwd binnen de sportcontext en het moet geïntegreerd worden in het totale handelen van de trainer-coach. De zelfdeterminatietheorie van Deci & Ryan (2000) vormt binnen deze visie de basis. Het is zeker niet de enige manier om pedagogisch handelen te beschrijven, maar het biedt een duidelijke kapstok om het handelen concreet te maken, zodat het vervolgens kan worden toegepast in de praktijk. De drie universele basisbehoeften die binnen deze motivatietheorie worden beschreven, dienen als uitgangspunt voor het pedagogisch handelen, en worden daarmee omschreven als het ‘pedagogisch A-B-C’. Als aan deze drie behoeften wordt voldaan, leidt dit tot intrinsieke motivatie. En vervolgens vergroot dit de kans tot optimaal functioneren, welbevinden en groei van het kind.
Autonomie: Het belang dat kinderen hechten aan vrijheid, zelf keuzes maken en verantwoordelijk zijn voor de dingen die zij interessant vinden en doen. Dat zij (mede) aan de basis staan van hun eigen acties. Zichzelf kunnen en mogen zijn en zichzelf uitspreken.
Binding: De behoefte van kinderen om gewaardeerd en gerespecteerd te worden. Ze willen ergens bij horen en verlangen naar aandacht en erkenning. Daarbij willen zij een warm groeps- of teamklimaat ervaren.
Competentie: Het gevoel van kinderen dat zij ‘iets’ kunnen. Dat ze bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan hun team. Of het gevoel hebben succesvol te zijn door het aanleren van een nieuwe vaardigheid en daardoor het gevoel krijgen beter te worden.
Pedagogisch handelen klinkt misschien logisch, maar het kan in de praktijk best complex zijn. Het gaat er namelijk om dat je kunt bepalen wat er op een bepaald moment, in een bepaalde context, voor die specifieke sporter nodig is én op welke manier je jouw begeleiding vormgeeft.
Een belangrijk uitgangspunt is ‘Het kind centraal principe’, het kind en zijn ontwikkelmogelijkheden en -behoeften zijn leidend. Ieder kind is uniek, ontwikkelt zich op een eigen manier en in een eigen tempo en beleeft op zijn eigen manier plezier. Er is geen: one size fits all. En dat is maar goed ook.